verhaal over de zee zandkasteel

Thema Zee: Verhaal ‘Mijn Zandkasteel’

Een verhaal voor jonge kinderen dat paste bij het thema zee. Hmmm… Gelukkig wist ik het ruim van te voren en kon ik dit verhaal bij het thema maken.

(advertentie)

Thema Zee: Verhaal ‘Mijn Zandkasteel’

  • doelgroep: 4-8 jaar
  • verteltijd: ongeveer 15 minuten
  • verhaal: Rudolf Roos

Ik was vijf en woonde aan de weg naar het strand. Wat ik het liefste deed, was met mijn emmer en mijn schep naar het strand gaan. Zandkastelen bouwen!

Ik had zo’n echte schep. Niet van plastic, maar van hout en metaal. Daar kon je goed mee scheppen.

Op een dag in de zomervakantie ging ik met mama naar het strand. Zij ging stil liggen op haar handdoek. Saaaaaai.

Ik begon gelijk met mijn zandkasteel. Ik schepte mijn emmer vol met zand, duwde het aan, en zette hem op zijn kop. Toen draaide ik hem om. De hoop zand bleef staan!

Ik maakte een toren op het kasteel, groef een gangetje eronder door en maakte rond het kasteel een slootje voor het water. Met een emmer water uit de zee vulde ik het slootje rond het kasteel.

Het was het mooiste kasteel dat ik ooit gemaakt had!

“We gaan naar huis!”, riep mama, “kom je?”.

“Nee!”

Mama zuchtte.

Ik begon snel te scheppen rond het kasteel. Een muur van zand. Want ik wist dat als het ging waaien, de golven van de zee op het strand kwamen. En dan maakten ze je kasteel kapot!

Toen ik klaar was, moest ik echt mee naar huis.

De volgende morgen at ik een beschuit met hagelslag en dronk ik chocolademelk.

“Mama, ik wil naar het strand!”

“Mama, ik wil naar het strand!”

“Mama, ik wil naar het strand!”

“Nee, we zijn gisteren al geweest.”

“Maar mama, ik wil naar mijn zandkasteel!”

“Maar mama, maar mama, maar MAMA!”

Mama zuchtte.

Als je het blijft vragen, mag het vaak wel van mama.

Zandvrouwtje & Zeemannetje

Toen ik op het strand kwam keek ik gelijk naar de plek van het kasteel.

Het stond er nog!

Ik rende er naar toe. Maar dat was vreemd! Op de toren van het kasteel stond een vlaggetje. Met twee kleuren: oranje en blauw. En wat nog vreemder was… Er was geen wind, maar toch ging het vlaggetje heen en weer.

Ik ging naast mijn kasteel in het zand zitten. Het zag er anders uit. Veel mooier, alsof iemand er ’s nachts aan gewerkt had.

Plotseling zag ik iets bewegen in het gangetje dat ik onder het kasteel gegraven had. Ik wilde mijn hand erin steken, maar… Wat als het een krab was, of een ander dier? Iets wat mijn vinger eraf beet?

Voorzichtig stak ik mijn hand in het gangetje. Ik voelde iets kriebelen, en over mijn hand lopen. Ik trok snel mijn hand naar buiten. Wat was dat?

Op mijn hand stond een kleine mevrouw. Zo groot als mijn vinger. Ze was helemaal van zand, behalve de oranje band die ze om haar hoofd had. Het kriebelde toen ze over mijn hand wandelde.

Ik legde mijn hand op het zand en het zandvrouwtje stapte er af. Ze liep naar de muur van het kasteel. Ze kuste haar hand en zwaaide de kus de lucht in. Voor mij?

Nee, niet voor mij.

Er bewoog iets in het water. Ik moest goed kijken, want ik kon het bijna niet zien. Uit het water klom een mannetje! Helemaal blauw en doorzichtig, zoals een kwal. Behalve zijn blauwe petje, dat kon je goed zien.

Het zeemannetje liep naar het zandvrouwtje toe en pakte haar hand en gaf haar een kus. Samen verdwenen ze in het zandkasteel.

“Mama, mama, kom snel.”

Mama kwam kijken en ik vertelde haar alles. Weet je wat ze deed? Ze aaide me over mijn hoofd en zei: “Wat kun jij toch mooie verhalen vertellen.” Ze geloofde me niet! Wat stom!

Toen mama weg was, kwamen ze naar buiten en gingen met hun rug tegen de kasteelmuur zitten. Ik hoorde niets, maar ze bewogen hun handen en het leek wel alsof ze praatten!

Even later beklommen ze de toren van het kasteel en stonden ze bij het vlaggetje te kijken naar de zee en alle mensen op het strand.

We moeten ze redden!

Die nacht droomde ik van zandvrouwtjes en zeemannetjes. Hoeveel zouden er eigenlijk zijn? En woonden ze altijd in zandkastelen? Zou het zeemannetje van zout water houden? En het zandvrouwtje, bakte die ook zandtaartjes?

Ik werd ’s morgens wakker van een tik tegen het raam van mijn slaapkamer. Een tak van de boom die naast het huis stond. Het waaide zo hard dat ‘ie tegen het raam sloeg.

Beneden was mama al een broodje aan het maken. Het waaide heel hard buiten, je kon de wind zelfs binnen horen.

Ik schrok. Hoe harder de wind gaat, hoe hoger de golven worden! En dan zouden de golven over het kasteel gaan. En dan… Het zeemannetje kan vast zwemmen, maar het zandvrouwtje? Zou ze zwemles gehad hebben? En waar moesten ze dan wonen?

“Mama, mama, mama, we moeten naar het strand. Ik moet ze redden.”

Op dat moment klonk een donderslag. Ahhhh!

Mama sloeg haar armen om me heen.

“We kunnen niet naar het strand, met al die donder en bliksem.”

“Maar mama, daarna toch wel? Daarna toch wel?”

Mama glimlachtte.

Na de laatste donderslag en toen de donkere wolken weg waren zetten we twee emmers in de auto en een schep en reden naar het strand.

Ik rende het strand op naar de plek waar mijn kasteel moest staan.

Gelukkig, het vlaggetje stond nog op de toren, maar de golven waren vlakbij.

“Help, mama!”

We schepten een emmer vol met zand en vulden een emmer vol met water. Ik stak mijn hand in het gangetje onder het kasteel en voelde even later het zandvrouwtje op mijn hand lopen. Het zeemannetje viste ik uit het slootje rond het kasteel. In hun eigen emmers gingen ze mee naar huis.

Thuis kregen ze een plekje in de tuin. Papa, mama en ik maakten een zandbak, en daar bouwde ik een zandkasteel voor het zandvrouwtje. Elke keer als ik wegging zette ik een grote plastic bak over het kasteel zodat het niet nat zou worden.

Het zeemannetje mocht in de vijver wonen. Maar… daar woonden ook grote oranje goudvissen! Als die hem nu zouden opeten?

Ik ging voor de vijver staan en keek op mijn aller-aller-boost naar de vissen.

“Vissen. Luister. Als je het zeemannetje opeet, dan vang ik je. Dan neem ik je mee naar de keuken. Dan gooi ik je in de pan. Dan bak ik je. En dan eet ik je op.”

Alle vissen doken van schrik weg helemaal naar beneden in de vijver.

Afscheid

Ik ging elke dag even kijken bij het zandvrouwtje en het zeemannetje.

Tot ik 11 was. Toen gingen we verhuizen. Ver weg van de zee. Het zeemannetje en het zandvrouwtje konden niet mee. Samen met mijn moeder bracht ik ze terug naar het strand.

Op een mooie plek, ver weg van de golven, bouwde ik het mooiste zandkasteel dat ik ooit gemaakt heb. Ik groef een gangetje van de zee naar het zandkasteel, zodat het water er ook kon komen. Op de toren van het kasteel zette ik het oranje-blauwe vlaggetje, dat gelijk begon te wapperen.

“Tot ziens”, fluisterde ik.

Dat zandkasteel is er nu nog. Ik heb het een jaar geleden nog gezien.

De volgende keer dat je op het strand komt, moet je maar eens goed om je heen kijken. Misschien zie je wel een oranje-blauw vlaggetje. En als je die niet ziet, bouw zelf dan eens zo’n mooi zandkasteel. Wie weet wie er in komt wonen!

Tips van verhalenverteller Rudolf Roos

  • Maak de eigen ervaringen van kinderen rond het thema zee wakker voordat je aan het verhaal begint.
  • Dit verhaal drijft op de fascinatie en de verwondering van de verteller. Wil je kinderen meenemen in die magie, dan zul je die zelf moeten voelen.
  • Het bovenstaande verhaal is geen script, maar een begin voor een vertelling. Vertel het een aantal keer en je zult ontdekken dat je je eigen ritme, herhaling, tempo, uitspelen, gebaren, etc. toevoegt.
  • Krijg je tijdens het verhaal de vraag ‘is dit echt waar?’, glimlach dan en zeg dat je die na het verhaal zult beantwoorden.

Gebruik van dit verhaal bij het thema zee

De auteur van dit verhaal is: Rudolf Roos.

Wil je dit verhaal vertellen of voorlezen? Je hebt mijn toestemming om het te vertellen of voor te lezen. Hierbij geldt: mondeling, voor live publiek, zonder het maken van (digitale) opnames.

💡 Als je dit verhaal waardevol genoeg vindt om te vertellen of voor te lezen, geef dan iets terug door via deze link een donatie te doen.

Vergelijkbare berichten